'Konijn, ik ben levend. Ik adem, en ik beweeg, dus ik leef. Is dat duidelijk? Welke beproevingen ook komen, ik leef.' Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. 'Het is gezien,' mompelde hij. 'het is niet onopgemerkt gebleven.' Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.



20 maart 2007

Ja ik leef nog.

En dit is mijn Visual DNA:

07 december 2006

De schrijver opgesloten in zijn eigen hoofd

Schrijvers wandelen soms zelf hun verhalen binnen of laten personages terugkomen in meerdere romans. Maar een schrijver die in een gesloten kamer gewassen, gevoed, gekleed, seksueel bevredigd, geïrriteerd en achtervolgd wordt door de personages die hij eerder tot leven riep en op pad stuurde? Dat is uitzonderlijk, en misschien wel uniek voor een roman.
In ‘Op reis in het scriptorium’, het nieuwste boek van de New-Yorkse schrijver Paul Auster, maakt de lezer kennis met een man die voor het gemak ‘meneer Blanco’ wordt genoemd. Hij is oud, gedesoriënteerd en behept met een vaag maar aanwezig schuldgevoel. Hij bevindt zich in een kamer die voorzien is van camera’s en microfoons die alles vastleggen wat hij doet en laat.

Manuscripten
Uit verveling slaat meneer Blanco één van de manuscripten open die zich op de tafel in zijn kamer bevinden. Aan het woord is een man die zich identificeert als Sigmund Graf. Speciaal gezonden door Kolonel De Vega, dictator van een denkbeeldige Confederatie, moet hij op reis naar de buitengebieden, waar normaal geen burger van de Confederatie voet mag zetten, om het lot van de verdwenen Ernesto Land met zijn garnizoen te onderzoeken.
Gestimuleerd door de behandelend arts Samuel Farr zet meneer Blanco zich aan de taak om het verhaal van Sigmund Graf te vervolgen. Meneer Blanco komt echter niet veel verder dan de conclusie dat de schrijver van het manuscript blijkbaar piepjong was toen hij dit geschreven heeft: ‘Het verbaast mij niet dat hij het nooit gepubliceerd heeft. Hij heeft zichzelf in een impasse geschreven’. Als de schrijver van het manuscript dan ook nog eens John Trause heet, een alter ego van Auster uit zijn eerdere boek ‘Oracle night’, valt het kwartje: zo opzichtig bekent een schrijver doorgaans niet het afstoffen van zijn oude manuscripten.

De schrijver wordt een personage
Pas wanneer zijn advocaat Daniel Quinn (een personage uit Austers ‘Broze stad’) meneer Blanco confronteert met de gevolgen van zijn schrijverij, realiseert deze zich dat hij grote schade heeft aangericht. Zijn schuldgevoel wordt veroorzaakt door de optocht van personages, hersenspinsels, schaduwfiguren die hij in zijn boeken heeft laten opdraven. Sommige van de romanpersonages willen zelfs persoonlijke rekeningen met hem vereffenen, zoals de overspannen politieman James P. Flood die alleen voorkomt in een droom in ‘De gesloten kamer’. Ook de lieve verzorgster Anna Blume, hoofdpersoon van Austers ‘In the country of last things’, verwijt hem de dood van haar man David Zimmer die we kennen uit ‘The Book of Illusions’.
Als meneer Blanco een tweede manuscript moet gaan afmaken, getiteld ‘Op reis in het scriptorium’, is de cirkel rond. Meneer Blanco ís Paul Auster die in kringetjes ronddraait in zijn eigen hoofd. Hij is een personage van zichzelf geworden.

Ontoegankelijkheid
Desoriëntatie, een gesloten kamer – het zijn favoriete thema’s van Auster. Maar in dit boek wordt de wanorde wel heel groot. En waarom dringt de buitenwereld niet door tot de leefwereld van de personages? ‘Op reis in het scriptorium’ is een bleek boek, dat beter ‘Opgesloten in het scriptorium’ had kunnen heten. Het is nauwelijks toegankelijk voor iemand die voor het eerst aan Austers werk ruikt. Daarvoor kan men beter de New York-trilogie ter hand nemen, waarin straatrumoer doordringt en de deur naar de buitenwereld niet gesloten blijft.

Op reis in het scriptorium
Paul Auster (vertaling van Ton Heuvelmans)
Uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2006. 148 blz., €17,95

Verschenen in het Nederlands Dagblad van 8 december 2006

Labels: , ,

02 december 2006

De denkende harlekijn; recensie van 'Meesterschap' door Harmen Wind

(verschenen in Liter 44, december 2006)

Clowns zijn er in soorten en maten. Iedereen kent de domme August - plaatselijk bekend als Bassie of Pipo - met zijn slobberpak, zijn rode neus en zijn domme streken. Maar ook is er de pierrot, de witte clown afkomstig uit de Commedia dell' arte. Hij is melancholisch of zelfs kwaadaardig wanneer hij de domme clown laat struikelen als deze nog niet over zijn eigen veel te grote schoenen gestruikeld was. Overeenkomst tussen beide komieken is dat ze louter buitenkant zijn. Welke camouflage is er immers beter dan een dikke laag schmink?
Dit zal de reden geweest zijn om de omslag van de roman Meesterschap te voorzien van de arlecchino pensoso, de denkende witte clown van Pablo Picasso. Binnenkant en buitenkant, seksuele identiteit en seksuele verwarring zijn niet te missen thema's van dit boek. De schrijver, Harmen Wind (1945), publiceerde eerder enkele dichtbundels en de roman Het verzet over de verhouding van een zoon tot zijn vader, waarmee hij de Debutantenprijs 2003 won. Het verzet werd ook in Liter 26 positief besproken en gekwalificeerd als 'bestand tegen herlezing'.

Het verhaal
In Harmen Winds tweede boek Meesterschap maakt de lezer kennis met Erik Huldiger, een populaire leraar Nederlands op een scholengemeenschap. Hij onderhoudt seksuele contacten met drie van zijn leerlingen: de licht dyslectische Ellen, Annet die het wel spannend vindt om het te doen in het voorraadhok, en Thera die thuis problemen heeft en op zoek is naar iemand aan wie ze liefde kan geven. Ondertussen neemt Erik als vertrouwenspersoon zitting in de integriteitscommissie van zijn school.
In flashbacks krijgen we een beeld van Eriks jeugd, opvoeding, eerste seksuele ervaringen, eerste seksuele problemen (fimosis) en de bijbehorende angst dat er iets grondig mis met hem is. De vrees dat hij afwijkt, wordt nog versterkt door opmerkingen van zijn vader dat hij een zieke geest heeft. Het brengt echter weinig deining teweeg als zijn vrouw, de puntborstige An Rompers, vaststelt dat hij een vies ventje: zij verlaat hem nadat ze hem heeft betrapt in haar ondergoed.
Vaag ongenoegen wisselt Erik af met de opgewekte vaststelling dat hij zijn rollenspel in allerlei omstandigheden vol kan houden. Pas het opduiken van Marianne, een leerlinge die werkelijke gevoelens van liefde in hem wakker maakt, maakt hem bereid zijn rollen op te geven. Maar dan is het rampzalige proces al in gang gezet dat wordt besproken in 'Onthulling', het derde en laatste boekdeel.

De vorm
De dichter Harmen Wind toont zich in Meesterschap geen zinnenschrijver, maar een boekenschrijver (het beeld is van Harry Mulisch). Dat verwondert mij, want juist in zijn gedichten slaagt hij er op een prachtige manier in te schilderen met woorden. Een vergelijking met Willem Jan Otten is op zijn plaats: in diens proza en toneelwerk schemert de poëtische grondverf altijd een beetje (en soms behoorlijk) door de hoogglans heen. Maar misschien is het zo gek nog niet om de tekst hier en daar een beetje te laten knarsen, vanuit het principe dat hij verwoordt in het gedicht 'Voorbehoud':

Je wilt wel dichten, maar niet
te erg. je wilt de heldere regels,
niet de sprong in het duister, de
stilte van de binnenplaats, niet
het rumoer van de straat; je wilt
zwerven, niet verdwalen; je wilt
getroffen worden, niet kapot.

De taal in Meesterschap blijft dus ingetogen, hoewel Wind zich soms geestigheden veroorlooft. Zo wordt van iemand gezegd: 'hij praatte niet, hij liet woorden uit'. En de omschrijving van de seksuele onthouding van zijn ex-echtgenote als 'incidentele toelating' is er één om te onthouden. Evenals in Het verzet typeren de personages zichzelf treffend door hun taalgebruik: de conrector die 'oppegeemlik' en 'tuuk' zegt, behoeft geen enkele nadere introductie.
Dat Erik Huldiger en zijn schepper Harmen Wind hun klassieken kennen, kan de lezer niet ontgaan. De neerlandicus Wind verraadt zich in een wemeling van de citaten van en verwijzingen naar terecht of onterecht vergeten grootheden als Hans Lodeizen, J.C. Bloem, Multatuli, P.C. Boutens, Joost van den Vondel, Martinus Nijhoff, M. Vasalis en vooral Gerrit Achterberg. Maar ook Franz Kafka, Elvis Presley en Bob Dylan blijven niet onopgemerkt.

Nogmaals: de witte clown
Erik Huldiger is niet de eerste persoon in de literatuur die een studente, leerling of ondergeschikte verleidt. Zo laat J.M. Coetzee zijn hoofdpersoon David Lurie uit In ongenade terechtkomen in een neerwaartse spiraal vanaf het moment dat hij zijn studente Melanie Isaacs verleidt. Spijt heeft David niet van zijn daad en ook gaat hij niet bij zichzelf te rade. Dat geldt wel voor Erik Huldiger. Hij meent dat hij een harlekijn geworden is, een acteur onder een dikke laag schmink die opduikt in een andere rol al naar gelang het hem schikt. 'Wie sta ik hier eigenlijk in te zepen?' vraagt hij zich op een bepaald moment af. Dit besef van identiteitstekort wordt voor Erik pas dringend en problematisch pas nadat hij door Marianne geconfronteerd is met zijn amorele gedrag. Maar in het boek hoeft hij niet de gevolgen van zijn gedrag te dragen.
De lezer komt heel wat te weten over oorzaak en gevolg in het leven van Erik Huldiger. Maar het plaatje blijft incompleet. Ik bewonder de wijze waarop Harmen Wind het smalle pad tussen psychologisch determinisme en volledige onbepaaldheid bewandelt. Juist zo ontstaat het beeld dat beklijft: tot het eind blijft Erik Huldiger een raadselachtige witte clown, die anderen pootje haakt en wegkijkt van wat hij heeft aangericht.

n.a.v. Meesterschap
Harmen Wind
De Arbeiderspers, Amsterdam, 2005
336 blz., € 18,95

04 augustus 2006

Schaamteloze zelfpromotie


Blogger ben ik al sinds mei 2005, maar sinds een tijdje houd ik ook dagelijks de weblog In feite bij. In maart begonnen als actie vanuit de LPS-redactie om u op nog meer manieren te voorzien van feiten en cijfers, en loopt inmiddels best aardig. Neem eens een kijkje!

06 juli 2006

Willem Jan Otten verandert minder dan hij denkt


Schrijver, dichter en essayist Willem Jan Otten (1951), die met zijn laatste roman Specht en zoon in 2005 de Libris Literatuurprijs won, heeft na zijn verzamelde gedichten nu ook zijn verzamelde toneelwerk uitgegeven. In januari jongstleden verscheen de bundel Een sneeuw en meer toneel met de vijf toneelstukken die Otten nog de moeite van het publiceren waard vond: Henry II (1978), Een sneeuw (1981), De nacht van de pauw (1996), Oude mensen (1999) en Braambos (2004). Vooral De nacht van de pauw en Braambos werden door de toneelcritici sterk in het licht van Ottens bekering tot het christelijke geloof geplaatst. Maar bestaat er wel zo'n verschil tussen Ottens vroege en latere werk? Een veel te lange blogpost over een prachtige verzamelbundel.

Een sneeuw
Een sneeuw speelt op een winterse avond tussen Kerst en oudejaar 1978. 'Centrale zwijger' (aanduiding van Otten) in het stuk is de jarige Panda. Hij is ongeneeslijk ziek en dat beseffen alle personen in het stuk. Desondanks heeft iedereen zich verzameld om Panda's verjaardag te vieren. Mevrouw Quint, zijn tweede vrouw, heeft een cruisevakantie geboekt, zodat ze er nog één keer tussenuit kunnen. Het gesprek golft op en neer, zoon Frederik maakt zich al druk over de verbouwing van het huis tot dokterswoning.en er worden vergelijkingen getrokken tussen het Indische kampverleden van mevrouw Quint en het Majdanek-kampverleden van Panda.
Door de personages in Een sneeuw wordt de dood enerzijds op veilige afstand gehouden, maar anderzijds is Panda al dood. Levend dood wel te verstaan, niet voor vol aangezien, met een onbegrepen trauma uit zijn kamptijd. Er wordt feitelijk niet meer met hem gerekend, zoals dat zo vaak gaat met mensen die oud, ziek of vergeetachtig zijn.
Terwijl men zich aan de ontbijttafel de volgende ochtend druk maakt over de hardheid van de eieren, komt men erachter dat Panda de eer aan zichzelf gehouden heeft en de sneeuw is ingelopen.

Menselijk onvermogen
Niet minder komt het menselijk onvermogen aan de oppervlakte in De nacht van de pauw. In dit stuk gebruikt Willem Jan Otten het absurde gegeven dat een vader een brief in handen krijgt van zijn zoon die zeven jaar eerder zelfmoord pleegde - en deze niet openmaakt. Zoals Otten zelf zegt: het stuk bevalt van een vader. Carl, de vader, komt door dit kleine bericht van gene zijde weer oog in oog te staan met zijn ouderschap, en met de ravage die hij veroorzaakte toen hij de rebelse Tim van de ongewenstheid van dat ouderschap op de hoogte stelde.
Omdat - naar de laatste onbegrepen knoop
De première van De nacht van de pauw, in 1996, viel midden in een tijd waarin gediscussieerd werd over de autonomie van het individu. Otten kreeg kritiek op zijn pro-life standpunt en het stuk werd 'De macht van de paus' genoemd. Hoewel Otten benadrukt dat hij pas drie jaar nadien zou komen tot geloofsbelijdenis, is er in De nacht van de pauw al een sterk besef aanwezig dat de mens niet zijn eigen werk is. 'Er is een omdat', zegt hij in de dichtbundel Eindaugustuswind (1998); 'omdat ik niet begrepen heb wat mij/naar deze onbegrepen plek heeft toegewild'.
Van dit proces deed Willem Jan Otten in 1997 al verslag in zijn Louis Paul Boonlezing in Tilburg. In deze lezing, later uitgegeven als De fuik van Pascal, beschrijft hij hoe hij zich als een paling steeds verder in de fuik van het christelijke geloof had begeven, totdat hij was uitgekomen bij 'de laatste dikke knoop' ervan: God, de onontwarbare. Dat bracht hem er uiteindelijk toe om zich aan te sluiten bij de amen-mensen, zoals hij gelovigen ergens noemt in navolging van de Japanse schrijver Shusaku Endo.

Een christelijk toneelstuk
Sinds zijn 'Jezusschok' is het werk van Willem Jan Otten gaandeweg meer zijn christelijke levensovertuiging gaan weerspiegelen. Het aan de orde stellen van het thema 'vergeving' in zijn laatste toneelstuk Braambos is daarvan een helder voorbeeld. Otten stelt zijn personage Lena voor de keus: óf de dader van een gruwelijke misdaad vergeven, óf ten onder gaan. Maar de vraag geldt ook Bruce, de dader van de gruwelijke daad: wat brengt hem ertoe dat hij nog bij leven vergeven wil worden?
Otten noemt Braambos zijn eerste christelijke toneelstuk en beschouwt het als het begin van een nieuwe periode. Zelf benadrukt hij nogal eens dat er een beslissende kloof ligt tussen de tijd 'voor de sprong' en de na-sprongse periode. Dat is niet verwonderlijk als je bedenkt dat voor Otten de wereld na zijn geloofsbelijdenis en doop met pasen 1999 in een geheel ander licht kwam te staan. Maar van een breuk in het oeuvre van Willem Jan Otten is volgens mij geen sprake. Wie naast zijn toneelstukken ook zijn gedichten en romans leest, ziet veel vormen maar ook gedachtegangen gelijk blijven. ‘Ik zoek het hier, in af-/gemeten regels, pegels tekst/ter grootte van een oogopslag’ schreef hij in 1980. En nog in 2002, in zijn zomerdagboek De bedoeling van verbeelding : ‘terwijl ik schrijf, word ik aan het licht gebracht’. In zijn latere werk geldt dat uiteraard ook voor God: verbeelding is bedoeld om Hem te kennen.

Tussenstations
De reis van het vroege naar het late werk is er één met tussenstations. Allemaal zijn die te vinden in Een sneeuw en meer toneel: van de jonge dichter die roept 'Minder armslag nog dan kwallen/draai ik om mezelf. Geen vallend/tij dat mij op zand laat rusten,/geen storm drijft mij meer naar de kust.' tot de gelovige dichter die in zijn 'Palingcredo' bedenkt 'de laatste kamer zal de wijdste zijn/wijder dan het hele meer waar hij in hangt'. Dat geeft deze verzamelbundel een grote waarde.

Een sneeuw en meer toneel; verzamelde toneelwerken
Willem Jan Otten
Uitg. Van Oorschot, Amsterdam, 2006. 424 blz., €29

(recensie verschenen op 7 juli in het Nederlands Dagblad)

30 mei 2006

Fragment 119 van 'Wembley'

wembley
Dit is fragment nummer 119 van het boek "Wembley" van Richard Osinga.


Hij belde met een klein zilveren telefoontje. Hij klapte het open en het gaf blauw licht. Hij sprak met iemand en zei toen tegen mij: kom mee.
We gingen naar de parkeergarage. Leolo hield een auto aan waarin een andere Afrikaan zat.
De voetbalvelden waar ze me heen brachten zagen er schitterend uit. Strak gemaaid, rechte lijnen, grote lichtmasten naast het veld. Er waren geen tribunes, maar uit alles werd duidelijk dat dit een professionele club was.
Drie dikke mannen stonden langs de lijn te kijken. Ik kreeg een bal. Nam hem aan met de binnenkant van mijn voet, wipte hem op, liet hem op mijn wreef stuiteren. Ik had nog nooit zo'n lekkere bal gevoeld. Zacht en stevig als de beste vrouwenbil. Ik streelde de bal met mijn voet, liet hem over mijn dijbeen rollen, ving hem in mijn nek. Ik vergat waar ik was. Was ik in Amsterdam? Nee, ik stond op een voetbalveld, met een heerlijke bal, op het zachtste gras dat ik maar denken kon en ik liet de bal dansen.
'Nu schieten,' schreeuwde Leolo vanaf de lijn. Ik liet de bal een metertje van me afrollen, nam een stap en draaide hem in de kruising, de bal raakte de onderkant van de lat, de paal zong, het net kromde. Zulke netten kende ik alleen van de televisie. De manier waarop het net bolt, een lege plasticzak die door de wind wordt voortgedreven, en daarna slap weer neervalt, als in vertraging, alsof de tijd zich niet haasten wil. Het net streelt de bal.
De bal lag dood neer op de grond. Het net was tot rust gekomen. Ik keek naar de zijlijn.
'Oké. Nu een paar sprintjes.'

Naar het begin - Doe mee - Lees verder >>


09 april 2006

Gerard Reve 1923-2006


'Konijn, ik ben levend. Ik adem, en ik beweeg, dus ik leef. Is dat duidelijk? Welke beproevingen ook komen, ik leef.' Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. 'Het is gezien,' mompelde hij. 'het is niet onopgemerkt gebleven.' Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.

Uit 'De avonden' van Gerard Reve.

Zie het bericht op nu.nl, Gerard Reve op Wikipedia en het bewijs dat het nieuws zich in de blogosfeer razendsnel (ahum) verspreidt.

Peter van Bergen van het Leidse antiquariaat Aioloz is door de dood van Reve gepromoveerd tot 'vriend van'.

Martin Bril werd door de dood van Reve de stad in gedreven en kwam terecht bij boekhandel Athenaeum. En schreef een stukje, uiteraard.

Technorati tags: , , ,

28 maart 2006

Een kardinaal met syfilis

Werklui vonden in 1999 tijdens stutwerkzaamheden aan verschillende huizen op het eiland La Giudecca in Venetië een metalen doos die tussen de fundering zat geklemd en bedekt was met een dikke laag roest. De doos bleek honderden vellen papier in het Latijn, Grieks en Hebreeuws te bevatten die waarschijnlijk hebben toebehoord aan kardinaal Girolamo Aleandro, geboren in 1480 in Motta di Livenza in de Friuli en overleden in Rome op 1 februari 1542. Zijn graf is nog te bezichtigen in de Cathedrale di San Nicoló in Motta di Livenza.

Het leven van deze Girolamo Aleandro vormde voor Yvon Toussaint, oud-hoofdredacteur van het Franstalige Belgische dagblad Le Soir de inspiratie om de historische roman Het manuscript van Giudecca te schrijven. De lezer kijkt mee over de schouder van Girolamo Aleandro wanneer deze in zijn laatste dagen zijn levensverhaal schrijft. Aan bod komen zijn ontmoetingen met Erasmus, zijn belevenissen als diplomaat van de paus, zijn reizen naar Luik en Parijs, naar Worms waar hij met Maarten Luther debatteert, zijn benoeming als bisschop en uiteindelijk als kardinaal.

Het manuscript van La Giudecca biedt een zeer nauwkeurig gedocumenteerd tijdsbeeld van het eind van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw, een periode die voor de geschiedenis van West-Europa van enorm belang is geweest. De syfilis van Girolamo Aleandro, de enorme onderkaak van Keizer Karel V, de onbehouwenheid van Maarten Luther en de homoseksuele neigingen van Erasmus doen daar niets aan af. Integendeel.

n.a.v. Het manuscript van Giudecca
Yvon Toussaint (vertaald door Anneke Alderlieste)
Uitg. Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2005, 316 blz., € 24,95

04 maart 2006

Onrustbarend verhaal over een knettergekke dokter

Een ontslagen celbioloog keert terug in zijn Belgische geboortedorp Wolfsheim, tussen Aken en Vaals. In het dorpscafé gaat deze Victor Hoppe met zijn merkwaardige rode haar en slecht gerepareerde hazenlip met graagte over de tong. Ook over zijn kinderen, de drieling Michaël, Gabriël en Rafaël, wordt er gefluisterd. Monsters zouden het zijn. Drie identieke monstertjes met een gespleten schedel. Maar gaandeweg verdwijnt het aanvankelijke wantrouwen. Victor Hoppe blijkt knettergek te zijn, maar hoe zit het eigenlijk met de dorpsbewoners? Een recensie van De engelenmaker.

De Vlaamse schrijver Stefan Brijs (1969), die eerder essays, non-fictie en diverse romans schreef, kwam onlangs met de roman De engelenmaker. In dit boek cirkelen twee verhaallijnen om elkaar heen: jeugd en opvoeding van Victor Hoppe en zijn pogingen een mens te klonen. Het verband tussen deze twee lijnen wordt al snel duidelijk: een diepe teleurstelling in zijn vader en de autoriteit van de kerk doen Victor ertoe besluiten dat hij God de loef wil afsteken. Daarin lijkt hij te slagen, want hij kloont eerst muizen en produceert vervolgens uit zijn eigen zaad een identieke drieling, als bewijs getooid met een identieke hazenlip. Al snel blijkt dat de jongens niet lang te leven hebben: door een genetisch defect verouderen zij razendsnel.

Horrorscenario
De ontknoping van De engelenmaker, die zich in één dag voltrekt, is een waar horrorscenario dat de levens eist van bijna alle hoofdpersonen. De drieling ontkomt niet aan het lot waartoe hij genetisch was voorbestemd. Rex Cremer ziet in welke wandaden Victor Hoppe met zijn hulp heeft kunnen aanrichten, overweegt zelfmoord maar komt om het leven bij een verkeersongeluk. Victor Hoppe zelf wordt verwond aan zijn zijde door de vrouw die zijn zoons gebaard had en die tot haar ontzetting vaststelde dat Hoppe zijn zoons eerst verwaarloosde en na hun dood op sterk water zette. De vrouw betaalt haar ontdekking met haar leven. Dan richt Victor Hoppe zich nog één keer op een dramatische manier tot de God die hij niet het nakijken had kunnen geven: hij hangt zichzelf op aan het kruis bij de zusters clarissen van La Chapelle waar hij door zijn vader decennia eerder was gedropt. Daar wordt hij aangetroffen door de dorpelingen, de pastoor voorop, die de jaarlijkse processie lopen.

Een verbijsterend gebrek aan moraal
Stefan Brijs heeft een schokkend verhaal geschreven. Toch ligt de schok niet in de vermeende blasfemie aan het eind van het boek. Door het hele boek heen blijft Victor Hoppe zich tamelijk voorspelbaar gedragen. De lezer ziet zijn ondergang al hoofdstukken lang aankomen. Ook aan het op zichzelf onaangename idee van klonen zijn we langzamerhand wel gewend. Het meest nog ben ik verbijsterd door het vertrouwen dat Victor Hoppe ontvangt van de dorpsgemeenschap die geen nattigheid voelde of wilde voelen. Ook zijn collega Cremer speelt een twijfelachtige rol. De enige die er een moraal op na lijkt te houden is de huishoudster Charlotte Maenhout, die dat met haar leven moet bekopen.

Geloof en wetenschap
De engelenmaker toont aan dat vragen van de wetenschap soms te groot kunnen zijn om door één mens te kunnen worden beantwoord. Wantrouwen is gerechtvaardigd wanneer een medicus zijn patiënt vraagt om vertrouwen ‘omdat hij ervoor heeft doorgeleerd’. Haarscherp is de observatie dat de wetenschap niet waardevrij is en dat ook in de medische wereld persoonlijke sores als schimmels de professionele bezigheden aantasten: wetenschap en levensbeschouwing zijn geen gescheiden werelden.

n.a.v. Stefan Brijs, De engelenmaker, Uitg. Atlas, Amsterdam, 2005, 429 blz., € 19,90

28 januari 2006

Tolstoj in stripvorm

De werken van Russische schrijver L.N. Tolstoj (1828-1910) zijn zonder twijfel onderdeel van de wereldliteratuur. Zijn bekendheid heeft Tolstoj vooral te danken aan zijn grote romans Oorlog en Vrede (1865-1869) en Anna Karenina (1875-1877). Beide boeken zijn breed opgezet en ademen de sfeer van de Russische hogere klasse van de tweede helft van de negentiende eeuw, dat typische mengsel van beschaving en huiselijk geweld, melancholie, passie en drankmisbruik. Veel minder dan zijn tijdgenoot Anton Tsjechov (1860-1904) is Tolstoj beroemd vanwege zijn korte verhalen. Hij heeft er ook veel minder geschreven dan Tsjechov, maar altijd nog enkele tientallen.

Nieuwe vertaling in stripvorm

Van Tolstojs korte verhalen verscheen voor het laatst eind jaren zestig een Nederlandse vertaling in de serie ‘Russische bibliotheek’ van uitgeverij Van Oorschot. Dat uitgeverij Atlas in de stripserie Oog & Blik opnieuw verhalen van Tolstoj publiceert, is dus toe te juichen. Dat dit gebeurt in stripvorm is even wennen. Tekenaar Jeroen Steehouwer is er echter in geslaagd om de oorspronkelijke sfeer van de verhalen op een prachtige manier in tekeningen terug te laten komen.

In de bundel zijn drie verhalen opgenomen: ‘Hoe het duiveltje zijn boterham verdiende’, waarin de rust in een boerendorpje ten onder gaat aan de wodkaconsumptie van de bewoners, ‘Waarvan leeft de mens?’ over een familie die onwetend een engel herbergt en ten slotte ‘Jemeljan en de trom’ over een arm boertje met een mooie vrouw die door de keizer begeerd wordt.

Wanneer komt het volgende deel?

Het enige nadeel van de ‘verstripte’ Tolstoj is de geringe omvang van het boek. Een stripboekje van 47 pagina’s is binnen een uur uit en het gevaar is levensgroot dat deze recensie meer woorden gaat tellen dan Waarvan leeft de mens? Rest mij niets anders dan de vraag: wanneer kunnen we de volgende bundel verwachten?

n.a.v. Waarvan leeft de mens? door L.N. Tolstoj (tekeningen Jeroen Steehouwer)
Uitg. Atlas Oog & Blik, Amsterdam 2005, 47 blz., € 16,50

15 januari 2006

Bestaat zielsverhuizing?

Het zou een geslaagde joodse grap kunnen zijn: komt een man bij de hemelpoort, blijken zijn goede en slechte daden exact in evenwicht te zijn. Van een bureaucraat ter plekke krijgt hij te horen dat hij terug moet naar de aarde: ‘U krijgt toestemming de aardse tocht opnieuw te ondernemen in een lichaam dat al op aarde aanwezig is, een lichaam dat door omstandigheden een vormloze ziel heeft gekregen’.

In de nieuwe roman Per Saldo van Henk van der Ent (1939) speelt de gedachte van zielsverhuizing een serieuze rol. Van der Ent, die eerder dichtbundels (onder de pseudoniemen Anton Ent en Marieke Jonkman), verhalen, beschouwend werk en bloemlezingen publiceerde, laat zijn hoofdpersoon Alberto Pareira een boek lang twijfelen of hij gereïncarneerd wil worden. Na zijn zelfmoord in 1943 stelt deze joodse geschiedenisleraar, voormalig ordebewaker in Westerbork en onderduiker onthutst vast dat hij is blijven steken bij wat kennelijk de ingang van het hiernamaals is. De lezer kijkt mee over de schouder van Alberto Pareira terwijl die zich verdiept in het leven van deze Joost Hazenleger. Eerst aarzelt Pareira sterk maar uiteindelijk besluit hij zich te melden voor reïncarnatie in diens leven.

Dit is in het kort de raamvertelling van Per Saldo, waarbinnen het eigenlijke verhaal van Joost Hazenleger zich afspeelt. Joost, geboren in 1943, groeit op in een familie zoals er in de decennia na de Tweede Wereldoorlog zoveel geweest moeten zijn: de oorlog is overheersend aanwezig maar geen onderwerp van gesprek. Vooral de vader is klaarblijkelijk gebutst door oorlogservaringen: Joost en zijn broer Alex horen hem regelmatig ’s nachts schreeuwend wakker worden. Toch hoort Joost zelfs na de dood van zijn vader niet wat hem in Berlijn overkomen is. Aanvankelijk ergert Joost zich aan de voorkeur van zijn vader voor De nacht der Girondijnen, het boekenweekgeschenk uit 1957 van J. Presser maar in de loop van het verhaal ontwikkelt hij meer begrip voor de diepte van dit verhaal. Rode draad daarbij is het motto van Presser, die met homo homini homo varieert op homo homini lupus, het aforisme dat via Thomas Hobbes bekendheid kreeg.

Een goed deel van het boek is gewijd aan Joost, die zich steeds meer identificeert met Jakob Suasso Henriques, de hoofdpersoon van De nacht der Girondijnen. Deze Suasso Henriques, die zichzelf (evenals Presser) liever on-joods ‘Jacques’ noemt, kent de lezer inmiddels als Alberto Pareira, de man in het wachtlokaal aan de hemelpoort. Joost Hazenleger en de lezer van zijn verhaal weten op dat moment nog niet dat de overeenkomst tussen de twee nog veel groter is dan het zich aanvankelijk laat aanzien.

De circulaire structuur van het boek maakt het schrijven van een lineaire recensie lastig, maar dat is niet het grootste probleem met Per Saldo. Intertekstualiteit kan een boek verankeren in een literaire traditie; Presser doet dat opvallend onopvallend door gebruikmaking van het Sonja-motief uit Dostojewski’s Schuld en Boete. Van der Ent verwijst echter voortdurend naar De nacht der Girondijnen en geeft commentaar op gebeurtenissen en personen daarin. Per Saldo is voor een groot deel gevormd rond sleutelscènes uit dit boekenweekgeschenk. Voorafgaande lezing van De nacht der Girondijnen wordt noodzakelijk om Per Saldo te begrijpen, want het verhaal van Joost Hazenleger draagt niet de gehele roman.

Ten slotte heb ik grote moeite met het doodleuk invoeren van reïncarnatie als factor in het verhaal. Niet primair om levensbeschouwelijke redenen, maar om reden van geloofwaardigheid. Als lezer wil ik naar een plaats worden gevoerd waar ik nog nooit geweest ben en niet tegen wil en dank meegesleurd. Zoals Arnon Grunberg schreef in zijn ‘gebed aan de schrijver’ in De troost van de slapstick: ‘Geef mij toch niet de tijd mij af te vragen wie dit allemaal heeft bedacht en waarom […]. Dwing mij niet te geloven dat geschminkte apen mensen zijn. Ook ik ben slechts gematigd enthousiast over de mens, maar ik ben niet zo stom dat ik het verschil niet kan zien tussen een geschminkte aap en een mens.’

Henk van der Ent, Per Saldo, Uitg. Kleine Uil, 2005; 182 blz., € 16,50

(gepubliceerd in Liter 41)

10 januari 2006

Intelligent Design of Foolish Design?

In de discussie of aan onze werkelijkheid een ontwerp ten grondslag ligt, hadden tot voor kort alleen gelovigen recht van spreken: wetenschappers beperkten zich angstvallig tot het zintuiglijk waarneembare. Totdat Intelligent Design zich presenteerde als alternatief voor het neo-darwinisme. Ook theoloog en bioloog Bram van de Beek laat in deze discussie van zich horen, maar verliest Intelligent Design uit het oog in een poging zijn eigen scheppingstheologie nog eens uit te leggen.

Afgelopen voorjaar verklaarde minister Van der Hoeven van Onderwijs dat ze geïnteresseerd was in de ideeën van Cees Dekker, winnaar van de Spinozaprijs en natuurkundige te Delft. De minister was onder de indruk van de manier waarop hij zijn geloof en zijn wetenschappelijke werk combineert. Samen met de Amsterdamse wiskundige Ronald Meester stelt Dekker al enkele jaren dat de evolutietheorie tekort schiet op cruciale momenten. Een onderliggend ‘intelligent ontwerp’, een Intelligent Design (ID), zou de beste verklaring zou zijn voor het ontstaan van ‘onherleidbaar complexe systemen’: systemen waarin het verwijderen van één onderdeel tot gevolg heeft dat het gehele systeem ermee stopt.

Levendig debat

De minister vond de ideeën van Dekker aanleiding voor verder debat. En debat is er gekomen. Er ontstond een levende, soms verbeten discussie op allerlei vlakken: D66-kamerleden waarschuwden ervoor dat de scheiding tussen kerk en staat in het geding was en sommige behoudende christenen wezen erop dat Dekker nog steeds het door hen verfoeide evolutionistisch verklaringsmodel met een ‘oude aarde’ hanteert. De bundel Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp; over toeval en doelgerichtheid in de evolutie leidde ook tot enkele meer wetenschappelijk georiënteerde, maar vooral negatieve reacties.

De verhouding tussen theologie en natuurwetenschap staat dus op de agenda als nooit te voren. Aan deze verhouding heeft Bram van de Beek het boekje Toeval of schepping? Scheppingstheologie in de context van het moderne denken gewijd. De Amsterdamse hoogleraar symboliek, die ook promoveerde in de biologie, ontwierp al eerder een theologie van de schepping in het boek Schepping: de wereld als voorspel voor de eeuwigheid (1996). In Toeval of schepping? wordt de kern van de gedachten uit Schepping ongewijzigd opnieuw opgediend. Zo kunnen de lezers opnieuw kennisnemen van zijn opvattingen over de schepping, over de verhouding tussen theologie en natuurwetenschappen, over plaats en taak van de wetenschap en over de rol van de Christologie in de schepping. Deze hoofdstukken zijn uitgebreid met een toespitsing op de denkbeelden van de ID-stroming.

Terugkeer van God in filosofie en geschiedenis

Van de Beek begint met een scherpe analyse van de ontkoppeling van geloof en ervaring in de achttiende eeuw en de vergeefse pogingen in de negentiende en twintigste eeuw om de gesloten cirkel van het leven zonder God te doorbreken. Nieuwe perspectieven ziet hij echter in de herintroductie van God in het pan-en-theïsme van John Cobb en de samenhang tussen religieuze opvattingen en natuurwetenschap bij uiteenlopende denkers als Ian Barbour en Alvin Plantinga. Ook de gedachte van een intelligent ontwerp is een bewijs dat de tijd van de nothing-buttery, het niets-dan-materialisme, voorbij is. Dit geldt voor de natuurwetenschap, maar vooral ook voor de geschiedfilosofie die Gods handelen uit onze werkelijkheid verbannen heeft.

Theologie van de schepping

Het zwaartepunt van de ideeën in Toeval of schepping ligt bij de opvatting van Van de Beek dat de term ‘schepping’ niet synoniem is met ‘natuur’: het is een theologische term en niet een kosmologische term. Gelovigen ervaren de wereld voor Gods aangezicht dan ook als gewild. Sterker nog, spreken over de schepping is spreken over onze ervaringswereld in relatie met het geloof in God, die zich door symbolen present stelt in ons leven. Voor Van de Beek is een belangrijk symbool het kruis van Jezus Christus. Een christelijke scheppingstheologie zonder christologie beschouwt hij dan ook als onmogelijk. Jezus is Heer van de wereld, als schepper, als vleesgeworden woord, maar vooral als gekruisigde. Van de Beek houdt niet op te benadrukken dat Gods schepping bestaat in het kruis en in het lijden, in de zonde. Niet de schepping, maar de Schepper was goed van den beginne. Met O. Noordmans zegt hij: scheppen is scheiden en het kruis staat als een zwaard middenin de schepping.

Intelligent Design

Deze opvattingen hebben gevolgen voor het oordeel van de schrijver over ID. Deze wereld is een dwaze wereld. Als wij de kans gehad hadden, zouden wij hem gemaakt hebben zónder kindermoordenaars, kanker en tsunami’s. Hoe gaat dat samen met het idee dat er een intelligente ontwerper achter deze wereld zit? Op microniveau is het misschien nog mogelijk deze ontwerper op het spoor te komen. Maar als we naar de wereld kijken, is het niet waarschijnlijk dat we concluderen dat er een intelligent ontwerper aan de slag is geweest. Eerder nog zal men belanden bij toeval en noodlot. De theologie gaat echter niet uit van het toeval, maar belijdt dat er een willende God aan de basis staat van de werkelijkheid. De verheerlijking van de gekruisigde is Gods intelligentie, of deze ons nu ‘intelligent’ of ‘foolish’ voorkomt. Deze belijdenis is niet uit te drukken in wetenschappelijke theorieën; het is dan ook niet van belang of de schepping is gegroeid via een lang proces of in zeven dagen neergezet.

Een goede bijdrage aan het ID-debat?

Vinden we in Toeval of schepping nu een bijdrage die het debat over de wetenschappelijke aanvaardbaarheid van ID verder helpt? Deze voor de hand liggende vraag moet ontkennend worden beantwoord. Wie verwacht dat Van de Beek zich in het niet eerder gepubliceerde gedeelte van zijn boek zal opstellen als discussiepartner voor de aanhangers van ID, komt ontgoocheld uit.

Het is vooral de theoloog Van de Beek die aan het woord is en de standpunten waarmee hij bekend is geworden opnieuw voor het voetlicht brengt. De eigenlijke discussie over ID speelt een bijrol; zijn opvattingen over de schepping en haar Schepper verduisteren de vraag of en hoe de natuurwetenschap bewijs kan leveren voor de factor ‘ontwerp’. Om van een ontwerper nog maar te zwijgen.


Bram van de Beek, Toeval of schepping? Scheppingstheologie in de context van het moderne denken. Uitg. Kok, Kampen, 2005; 259z., € 18,50

05 december 2005

Een klein, flets schilderijtje

Er zijn heel wat parallellen te ontdekken tussen de literatuur en de schilderkunst. Zowel een auteur als een schilder zijn scheppend bezig, beide moeten oog hebben voor compositie, beide worden beoordeeld op de vraag of er sprake is van herkenning of juist vervreemding bij de lezer of kijker. Kortom, een boek of schilderij dat niet onvermijdelijk op je afkomt maar je onverschillig laat, is geen goed kunstwerk.

De schrijfster Rascha Peper verstaat de kunst van dit ‘onvermijdelijke schrijven’. Zo beschreef ze in haar novelle Dooi (1999) op een prachtige manier hoe de in het IJsselmeer vastgevroren schipper van het schip Harnasman (what’s in a name?) ontdooit door de ontmoeting met de mooie roodharige schaatsster Bente. En in de kloeke roman Wie scheep gaat (2003), waarin verschillende mensen als badeendjes schijnbaar stuurloos ronddobberen, staat het omgaan van achterblijvers met de leegte na de vroege dood van een geliefde centraal.

Amsterdamse galeriehouder

Onlangs kwam er opnieuw een novelle van Rascha Peper uit: Verfhuid. In 143 pagina’s lezen wij het verhaal van Arnold Kee, een Amsterdamse homoseksuele galeriehouder van middelbare leeftijd die een voorliefde heeft voor de Duitse romantiek. Eén van zijn vaste klanten, de oudere heer Karl Terwindus, een beetje eigenwijs en lastig maar ook charmant in zijn eigenaardigheid, paart een ascetisch leven aan een enorme kunstverzameling op een bovenwoning. Terwindus bezit diverse zeldzame stukken, maar zijn trots is een kostbaar doek van Caspar David Friedrich.

Al snel echter heeft Kee redenen om te vermoeden dat de manier waarop Terwindus zijn schilderijen verwerft, niet altijd even kosjer is. Koopt hij soms gestolen stukken aan? Tegelijkertijd wordt er in hem een grote begeerte wakker en kan hij nog maar aan één ding denken: handel.

Ondergang

Op een tragische manier gaat Terwindus ten onder aan zijn liefde voor het doek van Friedrich. Dit zorgt ervoor dat de extase van Arnold Kee alleen maar groter wordt; hij stelt alles in het werk om een deel van Terwindus’ collectie op de kop te tikken en gaat daarbij bepaald niet fraai te werk. Daaruit blijkt wel hoe weinig hij geleerd heeft van wat de oude man overkwam. Ook Kee laat zich geheel volgens de beginselen van de romantiek tot tranen toe beroeren door zijn schilderijen, besteedt nauwelijks aandacht aan het overlijden van zijn moeder en merkt de craquelé in zijn relatie met zijn dertigjarige partner Pascal niet op.

Een klein verhaal

Rascha Peper heeft een schets geschreven, volgens de omslag over ‘eigenbelang en compassie’. Beide elementen spelen een rol in het verhaal: compassie ondergeschikt aan eigenbelang. Desondanks is mijn conclusie aan het eind van het verhaal is dat deze hartstochten de lezer niet onvermijdelijk meeslepen. Ligt het aan de omvang van het boek? Ook kleine kunstwerken in boek- of schilderijvorm kunnen fantastisch zijn. Rascha Peper heeft met Dooi bewezen dat ze het maken van dergelijke miniaturen in de vingers heeft, maar Verfhuid mist de scherpte en de helderheid die een kunstwerk onvergetelijk maken.

N.a.v. Verfhuid, Rascha Peper, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2005; 164 blz., € 14,95

20 november 2005

The Last Post (for now)

Het is leuk geweest... voor nu althans. Onopgemerkt is niet onopgemerkt te veel tijd en vooral energie gaan opeisen, tijd en energie die ik beter kan gebruiken voor mijn core business: afstuderen ( en snel!).
Alleen mijn boekrecensies zal ik hier nog blijven neerzetten, dat was tenslotte het aanvankelijke doel van deze weblog.

Zie ook de recensies van Het complot tegen Amerika (Philip Roth), Favonius (Allard Schröder), De mysterieuze vlam van koningin Loana (Umberto Eco), Langzame man (J.M. Coetzee), Shalimar de clown (Salman Rushdie) en Brooklyn-dwaasheid (Paul Auster)

Later,
Hugo

17 november 2005

How Frère Roger meets the Last Night of the Proms

Many people enter this weblog everyday, primarily because they find themselves pointed at niet onopgemerkt by the Google Images Search Engine.
Most people, from the USA to Sweden to Germany to India, are searching for pictures of brother Roger of Taizé, whom I saw last July and to whose assassination I devoted this posting on 16 August. Click the link in the red text to see the burial ceremony.

And a good second place for the London Last Night of the Proms on 10 September. You find the image and a link to the BBC Proms website here.

And please don't forget to look around... if you master Dutch. And for those who are curious for the meaning of 'niet onopgemerkt': it means 'not unnoticed' and it is part of the final words of the Dutch author Gerard Reve's magnificent novel De avonden ('the evenings').