Ja ik leef nog.
En dit is mijn Visual DNA:
'Konijn, ik ben levend. Ik adem, en ik beweeg, dus ik leef. Is dat duidelijk? Welke beproevingen ook komen, ik leef.' Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. 'Het is gezien,' mompelde hij. 'het is niet onopgemerkt gebleven.' Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.
Schrijvers wandelen soms zelf hun verhalen binnen of laten personages terugkomen in meerdere romans. Maar een schrijver die in een gesloten kamer gewassen, gevoed, gekleed, seksueel bevredigd, geïrriteerd en achtervolgd wordt door de personages die hij eerder tot leven riep en op pad stuurde? Dat is uitzonderlijk, en misschien wel uniek voor een roman.
Labels: auster, blanco, scriptorium
(verschenen in Liter 44, december 2006)
n.a.v. Meesterschap
Harmen Wind
De Arbeiderspers, Amsterdam, 2005
336 blz., € 18,95
Naar het begin - Doe mee - Lees verder >>
Technorati tags: gerardreve, nietonopgemerkt, literatuur, avonden
Werklui vonden in 1999 tijdens stutwerkzaamheden aan verschillende huizen op het eiland La Giudecca in Venetië een metalen doos die tussen de fundering zat geklemd en bedekt was met een dikke laag roest. De doos bleek honderden vellen papier in het Latijn, Grieks en Hebreeuws te bevatten die waarschijnlijk hebben toebehoord aan kardinaal Girolamo Aleandro, geboren in 1480 in Motta di Livenza in de Friuli en overleden in Rome op 1 februari 1542. Zijn graf is nog te bezichtigen in de Cathedrale di San Nicoló in Motta di Livenza.
Het leven van deze Girolamo Aleandro vormde voor Yvon Toussaint, oud-hoofdredacteur van het Franstalige Belgische dagblad Le Soir de inspiratie om de historische roman Het manuscript van Giudecca te schrijven. De lezer kijkt mee over de schouder van Girolamo Aleandro wanneer deze in zijn laatste dagen zijn levensverhaal schrijft. Aan bod komen zijn ontmoetingen met Erasmus, zijn belevenissen als diplomaat van de paus, zijn reizen naar Luik en Parijs, naar Worms waar hij met Maarten Luther debatteert, zijn benoeming als bisschop en uiteindelijk als kardinaal.
Het manuscript van La Giudecca biedt een zeer nauwkeurig gedocumenteerd tijdsbeeld van het eind van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw, een periode die voor de geschiedenis van West-Europa van enorm belang is geweest. De syfilis van Girolamo Aleandro, de enorme onderkaak van Keizer Karel V, de onbehouwenheid van Maarten Luther en de homoseksuele neigingen van Erasmus doen daar niets aan af. Integendeel.
n.a.v. Het manuscript van Giudecca
Yvon Toussaint (vertaald door Anneke Alderlieste)
Uitg. Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2005, 316 blz., € 24,95
Een ontslagen celbioloog keert terug in zijn Belgische geboortedorp Wolfsheim, tussen Aken en Vaals. In het dorpscafé gaat deze Victor Hoppe met zijn merkwaardige rode haar en slecht gerepareerde hazenlip met graagte over de tong. Ook over zijn kinderen, de drieling Michaël, Gabriël en Rafaël, wordt er gefluisterd. Monsters zouden het zijn. Drie identieke monstertjes met een gespleten schedel. Maar gaandeweg verdwijnt het aanvankelijke wantrouwen. Victor Hoppe blijkt knettergek te zijn, maar hoe zit het eigenlijk met de dorpsbewoners? Een recensie van De engelenmaker.
De Vlaamse schrijver Stefan Brijs (1969), die eerder essays, non-fictie en diverse romans schreef, kwam onlangs met de roman De engelenmaker. In dit boek cirkelen twee verhaallijnen om elkaar heen: jeugd en opvoeding van Victor Hoppe en zijn pogingen een mens te klonen. Het verband tussen deze twee lijnen wordt al snel duidelijk: een diepe teleurstelling in zijn vader en de autoriteit van de kerk doen Victor ertoe besluiten dat hij God de loef wil afsteken. Daarin lijkt hij te slagen, want hij kloont eerst muizen en produceert vervolgens uit zijn eigen zaad een identieke drieling, als bewijs getooid met een identieke hazenlip. Al snel blijkt dat de jongens niet lang te leven hebben: door een genetisch defect verouderen zij razendsnel.
Horrorscenario
De ontknoping van De engelenmaker, die zich in één dag voltrekt, is een waar horrorscenario dat de levens eist van bijna alle hoofdpersonen. De drieling ontkomt niet aan het lot waartoe hij genetisch was voorbestemd. Rex Cremer ziet in welke wandaden Victor Hoppe met zijn hulp heeft kunnen aanrichten, overweegt zelfmoord maar komt om het leven bij een verkeersongeluk. Victor Hoppe zelf wordt verwond aan zijn zijde door de vrouw die zijn zoons gebaard had en die tot haar ontzetting vaststelde dat Hoppe zijn zoons eerst verwaarloosde en na hun dood op sterk water zette. De vrouw betaalt haar ontdekking met haar leven. Dan richt Victor Hoppe zich nog één keer op een dramatische manier tot de God die hij niet het nakijken had kunnen geven: hij hangt zichzelf op aan het kruis bij de zusters clarissen van La Chapelle waar hij door zijn vader decennia eerder was gedropt. Daar wordt hij aangetroffen door de dorpelingen, de pastoor voorop, die de jaarlijkse processie lopen.
Een verbijsterend gebrek aan moraal
Stefan Brijs heeft een schokkend verhaal geschreven. Toch ligt de schok niet in de vermeende blasfemie aan het eind van het boek. Door het hele boek heen blijft Victor Hoppe zich tamelijk voorspelbaar gedragen. De lezer ziet zijn ondergang al hoofdstukken lang aankomen. Ook aan het op zichzelf onaangename idee van klonen zijn we langzamerhand wel gewend. Het meest nog ben ik verbijsterd door het vertrouwen dat Victor Hoppe ontvangt van de dorpsgemeenschap die geen nattigheid voelde of wilde voelen. Ook zijn collega Cremer speelt een twijfelachtige rol. De enige die er een moraal op na lijkt te houden is de huishoudster Charlotte Maenhout, die dat met haar leven moet bekopen.
Geloof en wetenschap
De engelenmaker toont aan dat vragen van de wetenschap soms te groot kunnen zijn om door één mens te kunnen worden beantwoord. Wantrouwen is gerechtvaardigd wanneer een medicus zijn patiënt vraagt om vertrouwen ‘omdat hij ervoor heeft doorgeleerd’. Haarscherp is de observatie dat de wetenschap niet waardevrij is en dat ook in de medische wereld persoonlijke sores als schimmels de professionele bezigheden aantasten: wetenschap en levensbeschouwing zijn geen gescheiden werelden.
n.a.v. Stefan Brijs, De engelenmaker, Uitg. Atlas, Amsterdam, 2005, 429 blz., € 19,90
De werken van Russische schrijver L.N. Tolstoj (1828-1910) zijn zonder twijfel onderdeel van de wereldliteratuur. Zijn bekendheid heeft Tolstoj vooral te danken aan zijn grote romans Oorlog en Vrede (1865-1869) en Anna Karenina (1875-1877). Beide boeken zijn breed opgezet en ademen de sfeer van de Russische hogere klasse van de tweede helft van de negentiende eeuw, dat typische mengsel van beschaving en huiselijk geweld, melancholie, passie en drankmisbruik. Veel minder dan zijn tijdgenoot Anton Tsjechov (1860-1904) is Tolstoj beroemd vanwege zijn korte verhalen. Hij heeft er ook veel minder geschreven dan Tsjechov, maar altijd nog enkele tientallen.
Nieuwe vertaling in stripvorm
Van Tolstojs korte verhalen verscheen voor het laatst eind jaren zestig een Nederlandse vertaling in de serie ‘Russische bibliotheek’ van uitgeverij Van Oorschot. Dat uitgeverij Atlas in de stripserie Oog & Blik opnieuw verhalen van Tolstoj publiceert, is dus toe te juichen. Dat dit gebeurt in stripvorm is even wennen. Tekenaar Jeroen Steehouwer is er echter in geslaagd om de oorspronkelijke sfeer van de verhalen op een prachtige manier in tekeningen terug te laten komen.
In de bundel zijn drie verhalen opgenomen: ‘Hoe het duiveltje zijn boterham verdiende’, waarin de rust in een boerendorpje ten onder gaat aan de wodkaconsumptie van de bewoners, ‘Waarvan leeft de mens?’ over een familie die onwetend een engel herbergt en ten slotte ‘Jemeljan en de trom’ over een arm boertje met een mooie vrouw die door de keizer begeerd wordt.
Wanneer komt het volgende deel?
Het enige nadeel van de ‘verstripte’ Tolstoj is de geringe omvang van het boek. Een stripboekje van 47 pagina’s is binnen een uur uit en het gevaar is levensgroot dat deze recensie meer woorden gaat tellen dan Waarvan leeft de mens? Rest mij niets anders dan de vraag: wanneer kunnen we de volgende bundel verwachten?
Uitg. Atlas Oog & Blik, Amsterdam 2005, 47 blz., € 16,50
Het zou een geslaagde joodse grap kunnen zijn: komt een man bij de hemelpoort, blijken zijn goede en slechte daden exact in evenwicht te zijn. Van een bureaucraat ter plekke krijgt hij te horen dat hij terug moet naar de aarde: ‘U krijgt toestemming de aardse tocht opnieuw te ondernemen in een lichaam dat al op aarde aanwezig is, een lichaam dat door omstandigheden een vormloze ziel heeft gekregen’.
In de nieuwe roman Per Saldo van Henk van der Ent (1939) speelt de gedachte van zielsverhuizing een serieuze rol. Van der Ent, die eerder dichtbundels (onder de pseudoniemen Anton Ent en Marieke Jonkman), verhalen, beschouwend werk en bloemlezingen publiceerde, laat zijn hoofdpersoon Alberto Pareira een boek lang twijfelen of hij gereïncarneerd wil worden. Na zijn zelfmoord in 1943 stelt deze joodse geschiedenisleraar, voormalig ordebewaker in Westerbork en onderduiker onthutst vast dat hij is blijven steken bij wat kennelijk de ingang van het hiernamaals is. De lezer kijkt mee over de schouder van Alberto Pareira terwijl die zich verdiept in het leven van deze Joost Hazenleger. Eerst aarzelt Pareira sterk maar uiteindelijk besluit hij zich te melden voor reïncarnatie in diens leven.
Dit is in het kort de raamvertelling van Per Saldo, waarbinnen het eigenlijke verhaal van Joost Hazenleger zich afspeelt. Joost, geboren in 1943, groeit op in een familie zoals er in de decennia na de Tweede Wereldoorlog zoveel geweest moeten zijn: de oorlog is overheersend aanwezig maar geen onderwerp van gesprek. Vooral de vader is klaarblijkelijk gebutst door oorlogservaringen: Joost en zijn broer Alex horen hem regelmatig ’s nachts schreeuwend wakker worden. Toch hoort Joost zelfs na de dood van zijn vader niet wat hem in Berlijn overkomen is. Aanvankelijk ergert Joost zich aan de voorkeur van zijn vader voor De nacht der Girondijnen, het boekenweekgeschenk uit 1957 van J. Presser maar in de loop van het verhaal ontwikkelt hij meer begrip voor de diepte van dit verhaal. Rode draad daarbij is het motto van Presser, die met homo homini homo varieert op homo homini lupus, het aforisme dat via Thomas Hobbes bekendheid kreeg.
Een goed deel van het boek is gewijd aan Joost, die zich steeds meer identificeert met Jakob Suasso Henriques, de hoofdpersoon van De nacht der Girondijnen. Deze Suasso Henriques, die zichzelf (evenals Presser) liever on-joods ‘Jacques’ noemt, kent de lezer inmiddels als Alberto Pareira, de man in het wachtlokaal aan de hemelpoort. Joost Hazenleger en de lezer van zijn verhaal weten op dat moment nog niet dat de overeenkomst tussen de twee nog veel groter is dan het zich aanvankelijk laat aanzien.
De circulaire structuur van het boek maakt het schrijven van een lineaire recensie lastig, maar dat is niet het grootste probleem met Per Saldo. Intertekstualiteit kan een boek verankeren in een literaire traditie; Presser doet dat opvallend onopvallend door gebruikmaking van het Sonja-motief uit Dostojewski’s Schuld en Boete. Van der Ent verwijst echter voortdurend naar De nacht der Girondijnen en geeft commentaar op gebeurtenissen en personen daarin. Per Saldo is voor een groot deel gevormd rond sleutelscènes uit dit boekenweekgeschenk. Voorafgaande lezing van De nacht der Girondijnen wordt noodzakelijk om Per Saldo te begrijpen, want het verhaal van Joost Hazenleger draagt niet de gehele roman.
Ten slotte heb ik grote moeite met het doodleuk invoeren van reïncarnatie als factor in het verhaal. Niet primair om levensbeschouwelijke redenen, maar om reden van geloofwaardigheid. Als lezer wil ik naar een plaats worden gevoerd waar ik nog nooit geweest ben en niet tegen wil en dank meegesleurd. Zoals Arnon Grunberg schreef in zijn ‘gebed aan de schrijver’ in De troost van de slapstick: ‘Geef mij toch niet de tijd mij af te vragen wie dit allemaal heeft bedacht en waarom […]. Dwing mij niet te geloven dat geschminkte apen mensen zijn. Ook ik ben slechts gematigd enthousiast over de mens, maar ik ben niet zo stom dat ik het verschil niet kan zien tussen een geschminkte aap en een mens.’
Henk van der Ent, Per Saldo, Uitg. Kleine Uil, 2005; 182 blz., € 16,50
(gepubliceerd in Liter 41)
In de discussie of aan onze werkelijkheid een ontwerp ten grondslag ligt, hadden tot voor kort alleen gelovigen recht van spreken: wetenschappers beperkten zich angstvallig tot het zintuiglijk waarneembare. Totdat Intelligent Design zich presenteerde als alternatief voor het neo-darwinisme. Ook theoloog en bioloog Bram van de Beek laat in deze discussie van zich horen, maar verliest Intelligent Design uit het oog in een poging zijn eigen scheppingstheologie nog eens uit te leggen.
Afgelopen voorjaar verklaarde minister Van der Hoeven van Onderwijs dat ze geïnteresseerd was in de ideeën van Cees Dekker, winnaar van de Spinozaprijs en natuurkundige te Delft. De minister was onder de indruk van de manier waarop hij zijn geloof en zijn wetenschappelijke werk combineert. Samen met de Amsterdamse wiskundige Ronald Meester stelt Dekker al enkele jaren dat de evolutietheorie tekort schiet op cruciale momenten. Een onderliggend ‘intelligent ontwerp’, een Intelligent Design (ID), zou de beste verklaring zou zijn voor het ontstaan van ‘onherleidbaar complexe systemen’: systemen waarin het verwijderen van één onderdeel tot gevolg heeft dat het gehele systeem ermee stopt.
Levendig debat
De minister vond de ideeën van Dekker aanleiding voor verder debat. En debat is er gekomen. Er ontstond een levende, soms verbeten discussie op allerlei vlakken: D66-kamerleden waarschuwden ervoor dat de scheiding tussen kerk en staat in het geding was en sommige behoudende christenen wezen erop dat Dekker nog steeds het door hen verfoeide evolutionistisch verklaringsmodel met een ‘oude aarde’ hanteert. De bundel Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp; over toeval en doelgerichtheid in de evolutie leidde ook tot enkele meer wetenschappelijk georiënteerde, maar vooral negatieve reacties.
De verhouding tussen theologie en natuurwetenschap staat dus op de agenda als nooit te voren. Aan deze verhouding heeft Bram van de Beek het boekje Toeval of schepping? Scheppingstheologie in de context van het moderne denken gewijd. De Amsterdamse hoogleraar symboliek, die ook promoveerde in de biologie, ontwierp al eerder een theologie van de schepping in het boek Schepping: de wereld als voorspel voor de eeuwigheid (1996). In Toeval of schepping? wordt de kern van de gedachten uit Schepping ongewijzigd opnieuw opgediend. Zo kunnen de lezers opnieuw kennisnemen van zijn opvattingen over de schepping, over de verhouding tussen theologie en natuurwetenschappen, over plaats en taak van de wetenschap en over de rol van de Christologie in de schepping. Deze hoofdstukken zijn uitgebreid met een toespitsing op de denkbeelden van de ID-stroming.
Terugkeer van God in filosofie en geschiedenis
Van de Beek begint met een scherpe analyse van de ontkoppeling van geloof en ervaring in de achttiende eeuw en de vergeefse pogingen in de negentiende en twintigste eeuw om de gesloten cirkel van het leven zonder God te doorbreken. Nieuwe perspectieven ziet hij echter in de herintroductie van God in het pan-en-theïsme van John Cobb en de samenhang tussen religieuze opvattingen en natuurwetenschap bij uiteenlopende denkers als Ian Barbour en Alvin Plantinga. Ook de gedachte van een intelligent ontwerp is een bewijs dat de tijd van de nothing-buttery, het niets-dan-materialisme, voorbij is. Dit geldt voor de natuurwetenschap, maar vooral ook voor de geschiedfilosofie die Gods handelen uit onze werkelijkheid verbannen heeft.
Theologie van de schepping
Het zwaartepunt van de ideeën in Toeval of schepping ligt bij de opvatting van Van de Beek dat de term ‘schepping’ niet synoniem is met ‘natuur’: het is een theologische term en niet een kosmologische term. Gelovigen ervaren de wereld voor Gods aangezicht dan ook als gewild. Sterker nog, spreken over de schepping is spreken over onze ervaringswereld in relatie met het geloof in God, die zich door symbolen present stelt in ons leven. Voor Van de Beek is een belangrijk symbool het kruis van Jezus Christus. Een christelijke scheppingstheologie zonder christologie beschouwt hij dan ook als onmogelijk. Jezus is Heer van de wereld, als schepper, als vleesgeworden woord, maar vooral als gekruisigde. Van de Beek houdt niet op te benadrukken dat Gods schepping bestaat in het kruis en in het lijden, in de zonde. Niet de schepping, maar de Schepper was goed van den beginne. Met O. Noordmans zegt hij: scheppen is scheiden en het kruis staat als een zwaard middenin de schepping.
Intelligent Design
Deze opvattingen hebben gevolgen voor het oordeel van de schrijver over ID. Deze wereld is een dwaze wereld. Als wij de kans gehad hadden, zouden wij hem gemaakt hebben zónder kindermoordenaars, kanker en tsunami’s. Hoe gaat dat samen met het idee dat er een intelligente ontwerper achter deze wereld zit? Op microniveau is het misschien nog mogelijk deze ontwerper op het spoor te komen. Maar als we naar de wereld kijken, is het niet waarschijnlijk dat we concluderen dat er een intelligent ontwerper aan de slag is geweest. Eerder nog zal men belanden bij toeval en noodlot. De theologie gaat echter niet uit van het toeval, maar belijdt dat er een willende God aan de basis staat van de werkelijkheid. De verheerlijking van de gekruisigde is Gods intelligentie, of deze ons nu ‘intelligent’ of ‘foolish’ voorkomt. Deze belijdenis is niet uit te drukken in wetenschappelijke theorieën; het is dan ook niet van belang of de schepping is gegroeid via een lang proces of in zeven dagen neergezet.
Een goede bijdrage aan het ID-debat?
Vinden we in Toeval of schepping nu een bijdrage die het debat over de wetenschappelijke aanvaardbaarheid van ID verder helpt? Deze voor de hand liggende vraag moet ontkennend worden beantwoord. Wie verwacht dat Van de Beek zich in het niet eerder gepubliceerde gedeelte van zijn boek zal opstellen als discussiepartner voor de aanhangers van ID, komt ontgoocheld uit.
Het is vooral de theoloog Van de Beek die aan het woord is en de standpunten waarmee hij bekend is geworden opnieuw voor het voetlicht brengt. De eigenlijke discussie over ID speelt een bijrol; zijn opvattingen over de schepping en haar Schepper verduisteren de vraag of en hoe de natuurwetenschap bewijs kan leveren voor de factor ‘ontwerp’. Om van een ontwerper nog maar te zwijgen.
Bram van de Beek, Toeval of schepping? Scheppingstheologie in de context van het moderne denken. Uitg. Kok, Kampen, 2005; 259z., € 18,50
Er zijn heel wat parallellen te ontdekken tussen de literatuur en de schilderkunst. Zowel een auteur als een schilder zijn scheppend bezig, beide moeten oog hebben voor compositie, beide worden beoordeeld op de vraag of er sprake is van herkenning of juist vervreemding bij de lezer of kijker. Kortom, een boek of schilderij dat niet onvermijdelijk op je afkomt maar je onverschillig laat, is geen goed kunstwerk.
De schrijfster Rascha Peper verstaat de kunst van dit ‘onvermijdelijke schrijven’. Zo beschreef ze in haar novelle Dooi (1999) op een prachtige manier hoe de in het IJsselmeer vastgevroren schipper van het schip Harnasman (what’s in a name?) ontdooit door de ontmoeting met de mooie roodharige schaatsster Bente. En in de kloeke roman Wie scheep gaat (2003), waarin verschillende mensen als badeendjes schijnbaar stuurloos ronddobberen, staat het omgaan van achterblijvers met de leegte na de vroege dood van een geliefde centraal.
Amsterdamse galeriehouder
Onlangs kwam er opnieuw een novelle van Rascha Peper uit: Verfhuid. In 143 pagina’s lezen wij het verhaal van Arnold Kee, een Amsterdamse homoseksuele galeriehouder van middelbare leeftijd die een voorliefde heeft voor de Duitse romantiek. Eén van zijn vaste klanten, de oudere heer Karl Terwindus, een beetje eigenwijs en lastig maar ook charmant in zijn eigenaardigheid, paart een ascetisch leven aan een enorme kunstverzameling op een bovenwoning. Terwindus bezit diverse zeldzame stukken, maar zijn trots is een kostbaar doek van Caspar David Friedrich.
Al snel echter heeft Kee redenen om te vermoeden dat de manier waarop Terwindus zijn schilderijen verwerft, niet altijd even kosjer is. Koopt hij soms gestolen stukken aan? Tegelijkertijd wordt er in hem een grote begeerte wakker en kan hij nog maar aan één ding denken: handel.
Ondergang
Op een tragische manier gaat Terwindus ten onder aan zijn liefde voor het doek van Friedrich. Dit zorgt ervoor dat de extase van Arnold Kee alleen maar groter wordt; hij stelt alles in het werk om een deel van Terwindus’ collectie op de kop te tikken en gaat daarbij bepaald niet fraai te werk. Daaruit blijkt wel hoe weinig hij geleerd heeft van wat de oude man overkwam. Ook Kee laat zich geheel volgens de beginselen van de romantiek tot tranen toe beroeren door zijn schilderijen, besteedt nauwelijks aandacht aan het overlijden van zijn moeder en merkt de craquelé in zijn relatie met zijn dertigjarige partner Pascal niet op.
Een klein verhaal
Rascha Peper heeft een schets geschreven, volgens de omslag over ‘eigenbelang en compassie’. Beide elementen spelen een rol in het verhaal: compassie ondergeschikt aan eigenbelang. Desondanks is mijn conclusie aan het eind van het verhaal is dat deze hartstochten de lezer niet onvermijdelijk meeslepen. Ligt het aan de omvang van het boek? Ook kleine kunstwerken in boek- of schilderijvorm kunnen fantastisch zijn. Rascha Peper heeft met Dooi bewezen dat ze het maken van dergelijke miniaturen in de vingers heeft, maar Verfhuid mist de scherpte en de helderheid die een kunstwerk onvergetelijk maken.
N.a.v. Verfhuid, Rascha Peper, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2005; 164 blz., € 14,95
Het is leuk geweest... voor nu althans. Onopgemerkt is niet onopgemerkt te veel tijd en vooral energie gaan opeisen, tijd en energie die ik beter kan gebruiken voor mijn core business: afstuderen ( en snel!).
Many people enter this weblog everyday, primarily because they find themselves pointed at niet onopgemerkt by the Google Images Search Engine.