'Konijn, ik ben levend. Ik adem, en ik beweeg, dus ik leef. Is dat duidelijk? Welke beproevingen ook komen, ik leef.' Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. 'Het is gezien,' mompelde hij. 'het is niet onopgemerkt gebleven.' Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.



05 december 2005

Een klein, flets schilderijtje

Er zijn heel wat parallellen te ontdekken tussen de literatuur en de schilderkunst. Zowel een auteur als een schilder zijn scheppend bezig, beide moeten oog hebben voor compositie, beide worden beoordeeld op de vraag of er sprake is van herkenning of juist vervreemding bij de lezer of kijker. Kortom, een boek of schilderij dat niet onvermijdelijk op je afkomt maar je onverschillig laat, is geen goed kunstwerk.

De schrijfster Rascha Peper verstaat de kunst van dit ‘onvermijdelijke schrijven’. Zo beschreef ze in haar novelle Dooi (1999) op een prachtige manier hoe de in het IJsselmeer vastgevroren schipper van het schip Harnasman (what’s in a name?) ontdooit door de ontmoeting met de mooie roodharige schaatsster Bente. En in de kloeke roman Wie scheep gaat (2003), waarin verschillende mensen als badeendjes schijnbaar stuurloos ronddobberen, staat het omgaan van achterblijvers met de leegte na de vroege dood van een geliefde centraal.

Amsterdamse galeriehouder

Onlangs kwam er opnieuw een novelle van Rascha Peper uit: Verfhuid. In 143 pagina’s lezen wij het verhaal van Arnold Kee, een Amsterdamse homoseksuele galeriehouder van middelbare leeftijd die een voorliefde heeft voor de Duitse romantiek. Eén van zijn vaste klanten, de oudere heer Karl Terwindus, een beetje eigenwijs en lastig maar ook charmant in zijn eigenaardigheid, paart een ascetisch leven aan een enorme kunstverzameling op een bovenwoning. Terwindus bezit diverse zeldzame stukken, maar zijn trots is een kostbaar doek van Caspar David Friedrich.

Al snel echter heeft Kee redenen om te vermoeden dat de manier waarop Terwindus zijn schilderijen verwerft, niet altijd even kosjer is. Koopt hij soms gestolen stukken aan? Tegelijkertijd wordt er in hem een grote begeerte wakker en kan hij nog maar aan één ding denken: handel.

Ondergang

Op een tragische manier gaat Terwindus ten onder aan zijn liefde voor het doek van Friedrich. Dit zorgt ervoor dat de extase van Arnold Kee alleen maar groter wordt; hij stelt alles in het werk om een deel van Terwindus’ collectie op de kop te tikken en gaat daarbij bepaald niet fraai te werk. Daaruit blijkt wel hoe weinig hij geleerd heeft van wat de oude man overkwam. Ook Kee laat zich geheel volgens de beginselen van de romantiek tot tranen toe beroeren door zijn schilderijen, besteedt nauwelijks aandacht aan het overlijden van zijn moeder en merkt de craquelé in zijn relatie met zijn dertigjarige partner Pascal niet op.

Een klein verhaal

Rascha Peper heeft een schets geschreven, volgens de omslag over ‘eigenbelang en compassie’. Beide elementen spelen een rol in het verhaal: compassie ondergeschikt aan eigenbelang. Desondanks is mijn conclusie aan het eind van het verhaal is dat deze hartstochten de lezer niet onvermijdelijk meeslepen. Ligt het aan de omvang van het boek? Ook kleine kunstwerken in boek- of schilderijvorm kunnen fantastisch zijn. Rascha Peper heeft met Dooi bewezen dat ze het maken van dergelijke miniaturen in de vingers heeft, maar Verfhuid mist de scherpte en de helderheid die een kunstwerk onvergetelijk maken.

N.a.v. Verfhuid, Rascha Peper, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2005; 164 blz., € 14,95